woensdag 12 oktober 2016

Van kerstengeltjes en roze scooters

© Kaat Roozal

Van kerstengeltjes en roze scooters


Het was op een koude decemberdag, vierentwintig december om precies te zijn, dat er meerstemmig gezang klonk over de Noord-Brabantse modderige dreven.
‘Er is een kindeke geboren op aard,’ zong Mar, daar zij het vermoeden had dat dit de weeën op zou wekken.
‘Ik zit hier heel alleen kerstfeest te vieren,’ zong Jos daar vals doorheen omdat ze vreesde dat het daar wel op uit zou draaien. Daar bovenuit hoorde je het ontevreden gesnor van hun roze scootertje dat bijna bezweek onder zoveel gewicht.
Mar en Jos, al sinds jaar en dag een berucht duo in deze regio. In het begin viel het nog mee in het dorp waar het liefdespaartje zich gevestigd had. Maria was zo nurks nog niet en Josefien klepte al snel gezellig wat weg met de buurtjes. Toen echter bekend werd dat Maria in hun vorige woonplaats de echtgenoot van Josefien terecht had gewezen omdat hij zijn verworven huwelijksrechten niet op wilde geven, werd men toch wat huiverachtig in het rustieke plaatsje. (Hij brak trouwens alleen zijn enkel en zijn ego)
Helemaal mis ging het toen Josefien op de wekelijkse koffieochtend in het dorpshuis, tijdens een kleine ruzie over het homohuwelijk, koffiekopjes gesmeten had naar het hoofd van de discriminerende beheerder. Kopjes die waren aangeschaft van een collecte in het dorp die 236 ouderwetse guldens had opgebracht. Dat had heel wat gekijf gegeven.
Het was ook in die tijd dat Maria haar naam veranderde in Mar en dat Josefien besloot de stoere naam Jos te gaan dragen.

Het was ruim negen maanden geleden dat Mar besloot de wereld te gaan redden. Ze zouden een kind baren, Mar en Jos. Een meisje om precies te zijn. Mar had een seintje van boven gekregen: een meisje, ter wereld gebracht precies in de kerstnacht, zou vrede op aarde brengen. En vrede in de relatie van Mar en Jos.
Het was een hele toer geweest om precies op de goede datum aan zaad te komen dat gegarandeerd een meisje zou opleveren. Na lang bakkeleien hadden ze een privékliniek bereid gevonden het juiste zaad te leveren. Mar had een scène getrapt omdat ze door de microscoop wilde controleren of er geen vlekjes op de spermadingetjes zaten. Ze had gelezen dat Maria onbevlekt ontvangen was en dat wilde zij nu ook. Jos had zich wat gegeneerd.

Nu zat Mar daar, hoogzwanger, op die scooter haar weeënopwekkend lied te zingen. De roze scooter waar Jos in een creatieve bui, een met rood fluweel beklede staande schemerlamp op had gelast, die zo’n sfeervol licht gaf. Ja, romantiek was er genoeg in hun leven.
Toen ze die morgen wakker werd, had Mar nog steeds geen weeën. Omdat de tijd drong, wilde ze een tochtje over de hobbelige kinderkopjes in een naburig dorp gaan maken. Jos vond het een krankjorum plan, maar Mar was niet voor rede vatbaar. Het gehobbel bleek de kleine Jeza echter niet te deren. Daarom besloten ze naar een ziekenhuis te gaan, waar ze wel weg zouden weten met weigerachtige prenataaltjes. De baby moest uiteraard nog deze nacht ter wereld komen.
In het eerste ziekenhuis werden ze geweigerd. Toen Mar op de vraag van de verpleegster, of de vader niet moest worden gewaarschuwd, antwoordde dat ze haar idiote heterowaandenkbeelden maar in haar… (censuur) kwam de sfeer daar niet meer boven nul. Jos probeerde nog te bemiddelen maar was door de zenuwen vergeten hoe je een win-win situatie moest creëren. Toen Mar de arts betichtte van testikelterreur konden ze het natuurlijk wel helemaal schudden. Nee, Mar was niet echt aangenaam gezelschap als de hormonen haar kwelden.

Op naar het tweede ziekenhuis in de regio, al was het niet echt comfortabel, de hele dag op een scootertje met een toeter van negen maanden. Pech, grote pech. De katholieke leiding van dit ziekenhuis had signalen gekregen dat vannacht opnieuw het kindje Jezus naar de aarde zou komen. Zij ging er abusievelijk van uit dat het een jongetje zou betreffen. Daar Mar en Jos beweerden dat echo’s hadden uitgewezen dat zij van een heuse meid gingen bevallen, wilde men de verloskamer uit commerciële overwegingen liever vrijhouden.
Wat nu? Naar het derde ziekenhuis in deze regio durfde Jos niet af te reizen. Bij dit ziekenhuis hadden ze problemen gehad bij de voorgenomen bevruchting. Mar was de arts niet echt aangevallen hoor toen hij weigerde, zij had enkel met een van zijn messcherpe instrumentjes wat voor zijn dingetje heen en weer gezwaaid en dat was niet helemaal juist geïnterpreteerd door hem. Tja.

Ze dwaalden dus op hun scootertje wat rond en zongen er een kerstliedje bij om de moed erin te houden. Mar gaf haar creatieve inslag alle kans om naar boven te komen:

‘Stihhille dag, klotige dag
Brabant slaapt, sluimert zacht
Eenzaam dwaalt er het lesbische paar
’t Kind wil niet komen, ze voelen zich naar
Zwerven van dorp naar gehucht
Slaken een vloek en een zucht

Stihhille dag, klotige dag
Kindjelief, langverwacht
Ligt dwars en blijft daar heel warm binnenin
Heeft nog geen trek in een lesbisch gezin
Verdraaid maar het moet en het zal
‘k Zweer dat ’k vandaag  nog beval!!’

Jos kreeg een ingeving. Ze moesten de tantes bellen om raad: de drie wijze vrouwen die uit het oosten kwamen. Drie mutsen van kerels die in een onbewaakt ogenblik hadden besloten zich om te laten bouwen tot toffe meiden. Sindsdien noemden Jos en Mar deze drie olijke ex-heren: de tantes. Jos had het nummer geprogrammeerd in haar roze gsm’etje.
‘Meiden, meiden,’ kirde de oudste van de wijze tantes, ‘waar zijn jullie nu toch weer in verzeild geraakt.’ Maar ze wisten een oplossing. Natuurlijk wisten ze een oplossing.
‘Ik heb een plan,’ zo sprak de tweede mutstante die van kitsch en pracht en praal hield. ‘Je zit daar bijna aan de grens. In België hebben ze schitterende kerststallen. In het dichtstbijzijnde dorp is vast een levende kerststal met schaapjes en een ezel. Als je daar voor middernacht bent, ligt er nog geen kindje in de kribbe. Kniel ieder aan een kant van de kribbe. Luister naar het engelachtige gezang van de lieve kindertjes die naar de stal komen kijken. Als dan nog niet jullie kleine Jeza…’
‘Puik plan,’ hikte Mar, ‘kom op Jos, op naar den Belgiek.’ Daar knetterde het gammele scootertje met de twee bevallige dames richting grens. Jos wist een korte route. Je kon in de buurt van de hei doorsteken en dan een ietwat modderig fietspad dwars door de bossen volgen. Het was een paar uur rijden door de kuilen en de blub maar dat hadden ze er graag voor over. Net voor donker arriveerden ze bij de kerststal. De scooter werd achter de kerk geparkeerd want dat gaf toch geen pas, zei Jos, een scooter tegen de zijwand van de stal.
Mar en Jos namen hun plaatsen in. De kinderen zongen prachtig en om halftien kwam er een processie voorbij. Het hele dorp liep uit met lampionnetjes, zingend en gebeden prevelend met de pastoor voorop. Mar kon haar tranen niet langer bedwingen. Verdulleme, nu werd ze nog emotioneel ook. Het kon ook zijn dat ze ging huilen omdat ze zo lang op het harde stro moest knielen. In ieder geval, Mar weende dikke tranen en de kleine vernam dat uiteraard daarbinnen, in die niet geluiddichte baarmoeder. Jeza smolt van kinderliefde toen ze haar moeder hoorde wenen. Prompt begon ze zich naar buiten te werken. Gelukkig zat de pastoor inmiddels met zijn gevolg in de overvolle kerk.
Het gaf een heel gedoe daar in die stal. De os en de ezel trappelden van ongeduld. Het wollige engeltje in de nok van het dak wiebelde. De schaapjes mekkerden van spanning en gelukkig was er het herderinnetje. Ze was in de tijd dat er nog thuisbevallingen voorkwamen in deze streek, verloskundige geweest. Nu was ze omgeschoold tot herderin. Ze hielp de schapen bij moeilijke bevallingen en in de kersttijd beunde ze bij in de kerststal. Handig voor de kleine Jeza die niet zo goed wist hoe ze naar buiten moest. Pure mazzel.
Na een paar persweeën waren de haartjes te zien en Jos kraaide verrukt: ‘Ze is blond Mar, een schitterend blond prinsesje.’ Het herderinnetje zag al snel dat dit geen blond was. Het was van een veel grotere schoonheid. Het leek wel engelenhaar. Toen het hoofdje geboren was en de schoudertjes er niet meteen op volgden wist ze het zeker: dit beeldschone engeltje zat vast met haar vleugeltjes. Ze hielp Mar een andere houding aannemen, nog een paar fikse weeën en hoppa, daar lag het snoezige, poezelige engeltje te blaken in de kribbe. De gouden ster op het dak begon spontaan te stralen. De schaapjes mekkerden als nooit tevoren, de ezel balkte luid en de os… ja de os die keek dit alles teleurgesteld aan. Sinds hij wist dat hij niet meer op nageslacht hoefde te rekenen, hield hij niet meer van baby’s. Zelfs niet van engeltjes.
De pastoor die al die drukte hoorde, sloot snel de nachtmis af en alle dorpelingen stroomden samen bij de kribbe. De moeders huilden van blijdschap en de vaders sloegen elkaar op de schouders terwijl ze riepen dat ze bliksems blij waren. De kinderen joelden en zongen en Mar en Jos waren nog nooit zo gelukkig geweest!
Een slimme koek- en glühweinverkoper sloeg zijn tent op naast de stal, die al snel bekendheid kreeg tot in Nederland. Men maakte opnames van het kersverse engeltje en Jos gaf het ene interview na het andere. Zo vaak werd er tenslotte niet een heuse engel geboren. Ze werden, zoals dat ook in sprookjes gebeurt, liefdevol opgenomen in het dorp waar het jonge gezinnetje een nieuwe start kon maken. Ze kregen een prachtige stacaravan ver weg in de bossen toegewezen en leefden daar nog vredig, lang en gelukkig.

Kaat Roozal schrijft columns en korte verhalen in tijdschriften en kranten. Haar boek ‘Zusje, dat ben ik’ - dat speelt eind jaren vijftig in Schijndel - is te koop via www.kaatroozal.nl .


zondag 15 november 2015

Dun ouwe kerststal

Ik dacht ut al, toen ik in mei
Naar buiten werd gedrage
Ik dacht ut al, da klopt toch nie
Un kerststal mé deez dage

En nergens diejen grijze mins
Mé zun pet en zun sigaar
Hij flanste men in inne middag
Vur slès ooit in elkaar

Nou sta ik in un hil vrimd huis
En Kerstmis kumt er an
Twee kiendjes en un kwispelhundje
Daor word ik wiebel van

Ut meiske frot un lèmpke
Dur de strooikus van men dak
Mar mé zo'n rooigloei knipperding
Ben 'k heel nie op men gemak

De kunningen, dur zen dur twee
Dun andere is gevalle
Die moete ginds, bij ut gordijn
En nog nie bij de stalle!

Ut hundje nimt un schùpke mee
En bet um rap in twee
Dan springt-ie tegen men daksken op
Dun engel suist naor benee

Ik heur nie in zo'n jong gezin
Ze zen me hier te vlug
Ik wil wir naor men ouwe vriend
Waorum brengt niemus men terug?

As ut ventje mé de schùpkus speult
Zun wengskes van spanning rood
Dan heur ik um zuutjes vrage:
hoe lang bleft Opa nog dood?

(c) Kaat Roozal

Toilet

Van alle ontberingen op onze Franse camping is het ontbreken van een echt toilet wel het meest ingrijpend. Wat een land met die hurkdingen!
Mijn hurkvermogen is beperkt sinds ik een hernia heb gehad. Ik draag op vakantie het liefst mijn wijde Turkse broek met paarse bloemetjes en een simpel elastiekje bovenin.
Op het toilet, waar ik meestal pas arriveer bij erge nood, trek ik eerst mijn wijde broekspijpen omhoog, anders hangen ze straks in de kledder. Dan plaats ik mijn voeten op de twee verhoogde stapstenen. Terwijl ik acrobatisch met mijn pijpen tussen mijn knieën worstel, trek ik mijn broek en onderbroek omlaag. Omdat de broek zo wijd is, moet ik het geheel met een knuist, samen met mijn opgetrokken broekspijpen, tussen mijn knieën samengedrukt houden. Dan moet ik met mijn andere hand, die ook nog de toiletrol omklemt, de beugel aan de muur als steun gebruiken. Vervolgens diep genoeg hurken en precies boven het gat, als het al niet te laat is. Als ik niet goed richt, krijg ik natte schoenen. Pfoeh!
Dan doortrekken. Een ferme ruk aan het touw. Met donderend geraas spuit het water alle kanten op, nadat ik me schielijk op het droge heb begeven. De deur opent onhandig naar binnen, zodat ik weer in de nattigheid moet gaan staan (let op de broekspijpen!) om me naar buiten te wurmen. Hoe krijgen oude stijve Franse vrouwen dit voor elkaar? Ik spreek te weinig Frans om het uitvoerig met ze door te nemen.
Veertien dagen heb ik om te oefenen. Vastbesloten verbeter ik elke dag mijn techniek. Ik zal de ideale methode vinden!

(c) Kaat Roozal


Lampje

Er blijft een lampje branden op mijn dashboard. Een poppetje met een rondje. Geen idee wat dat kan zijn. Ik besluit mijn garage te bellen. Ook volgens de advertentie: hét adres voor alle mobiliteitsvragen. Hoewel, mobiliteitsvragen? Ik heb gewoon een raar lampje.
'U spreekt met garage de Vries. Om u nog beter van dienst te kunnen zijn vragen we u een keuze te maken. Belt u voor een servicebeurt of APK toets één.'
Gelijk een beurt is wat veel, denk ik.
'Wilt u een afspraak maken voor een bezoek aan de showroom of een testrit, toets twee.'
Een nieuwe auto zou leuk zijn, maar eerst even dit lampje.
'Wilt u worden doorverbonden met ons technisch expertisecentrum, toets drie.'
Klinkt te chique voor een simpel lampje.
'Wilt u een auto of aanhangwagen huren, toets vier.'
Zo kapot zal hij toch niet zijn? Wat hebben ze nog meer?
'Wilt u worden doorverbonden met de telefoniste, toets vijf.'
Telefoniste? Zou die verstand hebben van lampjes? Nee, dan toch maar dat expertisecentrum. Twee of drie, wat was het nou?
'U heeft geen keuze gemaakt, we verbinden u door met de telefoniste.'
'Goedemorgen, met Chantal, waarmee kan ik u helpen?'
'Goedemorgen Chantal. Ik heb een bestelauto en nu blijft er steeds een lampje branden. Kan dat kwaad, denk je?'
'Ik verbind u door met ons technisch expertisecentrum.'
'Is het een oranje lampje van een poppetje met een airbag voor zich, aan de rechterkant van uw dashboard?' vraagt de technisch expert.
'Ja!' roep ik verheugd. 'Dat is het! Een airbaglampje.'
'Als het rechts zit, kan het geen kwaad. U heeft namelijk geen airbag rechts. Dat klopt toch, hè.'
'Ja, dat klopt!' Ik word steeds blijer van zoveel kennis.
'Dat hebben ze wel meer, deze modellen. Ze hebben geen airbag ingebouwd maar wel het lampje dat erbij hoort. En soms doet dat raar. Geen paniek, niks aan de hand.'
'Dank je, meneer de expert. Ik ben heel blij met dit antwoord op mijn mobiliteitsvraag.'
Wat zijn ze knap tegenwoordig, bedenk ik als ik ophang.

(c) Kaat Roozal

Tachtig cent

De broodjeszaak in ons station probeert zijn klefvet-imago kwijt te raken. In de vitrine liggen, naast de broodjes, prachtige geelrode appels te glimmen. Daar heb ik zin in, al is tachtig cent wel wat veel. Ik bestel een appel en houd mijn hand alvast op.
De verkoper legt zorgvuldig een servetje op de toonbank. Met een grote suikertang selecteert hij een appel en vervolgens - zonder hem met de vingers aan te raken - wordt die met een tweede servetje opgepoetst.
Dan wordt de appel met de tang op het eerste servetje gelegd.
Sprakeloos kijk ik de jongen achter de balie aan.
'Is het niet oké?' vraagt hij.
'Jawel,' schutter ik, 'maar ik begrijp ineens waarom hij tachtig cent moet kosten.'

(c) Kaat Roozal

Blote kontjes

Dit jaar wordt het een kerstboom met vogeltjes, heb ik bedacht. De winkels worden afgestruind en dan heb ik een leuke verzameling kitschvogeltjes met staarten van kleurige veren.
Piet en Doortje, mijn twee kanaries die los door de kamer vliegen, bekijken tijdens het optuigen van de boom mijn verrichtingen met belangstelling.
De volgende ochtend sta ik uren later op dan de kanaries. Ze hebben zich niet verveeld. Trots showt Doortje mij haar nieuwe nest op de bodem van de kooi. Roze, turkoois, paars en rood. Zacht en donzig.
Vanuit de boom kijken de kunstvogels mij met hun blote kontjes droef aan.

(c) Kaat Roozal

Top comfort

Keurig in het pak, zijn aktetas in de winkelwagen, staat hij zich heel ongemakkelijk te voelen tussen de schappen in de super. Hij pakt zijn mobiel en drukt een toets, zijn blik strak gericht op de gezichtscrèmes en de shampoo.
'Nee, schatje, ik moet mama zelf hebben, roep haar nou maar.'
...
'Dan vraag je of ze er even vanaf komt.'
...
'Breng de telefoon dan even naar haar toe. Ja, dat kan wel! Dan bons je maar even op de deur.'
Hij staart nog eens naar zijn briefje. Herschikt de bloemkool, de wortels en de appels in zijn karretje. Zijn rechtervoet tikt ongeduldig op de vloer.
'Hè, hè, eindelijk. Welk merk moet je?'
...
'Zet er dan bij welke! Hoe kan ik dat nou weten?'
...
'Nee, natuurlijk zie ik niet wat jij allemaal voor vrouwendingen op de wastafel hebt staan. Als ik dat ook nog allemaal bij moet houden.'
...
'Ja, natuurlijk neem ik een pakje mee, maar ze hebben wel twintig merken. En verschillende maten of zo.'
Hij kijkt schichtig over zijn schouder naar het schap achter zich.
'Met wat? Wat is dat dan?'
...
'Ja, ik zie het. Top comfort, ja. Staat erop. Zestien of tweeëndertig?'
...
Hij pakt een familieverpakking uit het schap. Kijkt op het prijskaartje dat eronder hangt.
'Weet je wel wat die kosten, schat?'
...
'Nee, nee, dat kan me niet schelen. Natuurlijk niet als je deze wilt, maar ze hebben ook een huismerk. Je neemt toch altijd huismerk. Dat dacht ik tenminste. Of niet?'
...
'Nee, nee, ik vind het echt geen punt. Dat is niet waarom ik het zeg. Neehee! Oké, tot zo.'
Hij kijkt nog eens op het pakje, kijkt om zich heen of niemand hem bespiedt. Dan legt hij het pakje tampons in zijn karretje en legt er snel een zak wortels op.
Opgelucht loopt hij richting kassa. Daar frommelt hij het pakje tussen twee broden op de band. Het kassameisje lacht hem begripvol toe.

(c) Kaat Roozal