© Kaat Roozal
Van
kerstengeltjes en roze scooters
Het was op een koude decemberdag, vierentwintig december om
precies te zijn, dat er meerstemmig gezang klonk over de Noord-Brabantse
modderige dreven.
‘Er is een kindeke geboren op aard,’ zong Mar, daar zij het
vermoeden had dat dit de weeën op zou wekken.
‘Ik zit hier heel alleen kerstfeest te vieren,’ zong Jos
daar vals doorheen omdat ze vreesde dat het daar wel op uit zou draaien. Daar
bovenuit hoorde je het ontevreden gesnor van hun roze scootertje dat bijna
bezweek onder zoveel gewicht.
Mar en Jos, al sinds jaar en dag een berucht duo in deze
regio. In het begin viel het nog mee in het dorp waar het liefdespaartje zich
gevestigd had. Maria was zo nurks nog niet en Josefien klepte al snel gezellig
wat weg met de buurtjes. Toen echter bekend werd dat Maria in hun vorige
woonplaats de echtgenoot van Josefien terecht had gewezen omdat hij zijn
verworven huwelijksrechten niet op wilde geven, werd men toch wat huiverachtig
in het rustieke plaatsje. (Hij brak trouwens alleen zijn enkel en zijn ego)
Helemaal mis ging het toen Josefien op de wekelijkse
koffieochtend in het dorpshuis, tijdens een kleine ruzie over het homohuwelijk,
koffiekopjes gesmeten had naar het hoofd van de discriminerende beheerder.
Kopjes die waren aangeschaft van een collecte in het dorp die 236 ouderwetse
guldens had opgebracht. Dat had heel wat gekijf gegeven.
Het was ook in die tijd dat Maria haar naam veranderde in
Mar en dat Josefien besloot de stoere naam Jos te gaan dragen.
Het was ruim negen maanden geleden dat Mar besloot de wereld
te gaan redden. Ze zouden een kind baren, Mar en Jos. Een meisje om precies te
zijn. Mar had een seintje van boven gekregen: een meisje, ter wereld gebracht
precies in de kerstnacht, zou vrede op aarde brengen. En vrede in de relatie
van Mar en Jos.
Het was een hele toer geweest om precies op de goede datum
aan zaad te komen dat gegarandeerd een meisje zou opleveren. Na lang bakkeleien
hadden ze een privékliniek bereid gevonden het juiste zaad te leveren. Mar had
een scène getrapt omdat ze door de microscoop wilde controleren of er geen
vlekjes op de spermadingetjes zaten. Ze had gelezen dat Maria onbevlekt
ontvangen was en dat wilde zij nu ook. Jos had zich wat gegeneerd.
Nu zat Mar daar, hoogzwanger, op die scooter haar
weeënopwekkend lied te zingen. De roze scooter waar Jos in een creatieve bui,
een met rood fluweel beklede staande schemerlamp op had gelast, die zo’n
sfeervol licht gaf. Ja, romantiek was er genoeg in hun leven.
Toen ze die morgen wakker werd, had Mar nog steeds geen
weeën. Omdat de tijd drong, wilde ze een tochtje over de hobbelige kinderkopjes
in een naburig dorp gaan maken. Jos vond het een krankjorum plan, maar Mar was
niet voor rede vatbaar. Het gehobbel bleek de kleine Jeza echter niet te deren.
Daarom besloten ze naar een ziekenhuis te gaan, waar ze wel weg zouden weten
met weigerachtige prenataaltjes. De baby moest uiteraard nog deze nacht ter
wereld komen.
In het eerste ziekenhuis werden ze geweigerd. Toen Mar op de
vraag van de verpleegster, of de vader niet moest worden gewaarschuwd,
antwoordde dat ze haar idiote heterowaandenkbeelden maar in haar… (censuur)
kwam de sfeer daar niet meer boven nul. Jos probeerde nog te bemiddelen maar
was door de zenuwen vergeten hoe je een win-win situatie moest creëren. Toen
Mar de arts betichtte van testikelterreur konden ze het natuurlijk wel helemaal
schudden. Nee, Mar was niet echt aangenaam gezelschap als de hormonen haar
kwelden.
Op naar het tweede ziekenhuis in de regio, al was het niet
echt comfortabel, de hele dag op een scootertje met een toeter van negen
maanden. Pech, grote pech. De katholieke leiding van dit ziekenhuis had
signalen gekregen dat vannacht opnieuw het kindje Jezus naar de aarde zou
komen. Zij ging er abusievelijk van uit dat het een jongetje zou betreffen.
Daar Mar en Jos beweerden dat echo’s hadden uitgewezen dat zij van een heuse
meid gingen bevallen, wilde men de verloskamer uit commerciële overwegingen
liever vrijhouden.
Wat nu? Naar het derde ziekenhuis in deze regio durfde Jos
niet af te reizen. Bij dit ziekenhuis hadden ze problemen gehad bij de
voorgenomen bevruchting. Mar was de arts niet echt aangevallen hoor toen hij
weigerde, zij had enkel met een van zijn messcherpe instrumentjes wat voor zijn
dingetje heen en weer gezwaaid en dat was niet helemaal juist geïnterpreteerd
door hem. Tja.
Ze dwaalden dus op hun scootertje wat rond en zongen er een
kerstliedje bij om de moed erin te houden. Mar gaf haar creatieve inslag alle
kans om naar boven te komen:
‘Stihhille dag, klotige dag
Brabant slaapt, sluimert zacht
Eenzaam dwaalt er het lesbische paar
’t Kind wil niet komen, ze voelen zich naar
Zwerven van dorp naar gehucht
Slaken een vloek en een zucht
Stihhille dag, klotige dag
Kindjelief, langverwacht
Ligt dwars en blijft daar heel warm binnenin
Heeft nog geen trek in een lesbisch gezin
Verdraaid maar het moet en het zal
‘k Zweer dat ’k vandaag
nog beval!!’
Jos kreeg een ingeving. Ze moesten de tantes bellen om raad:
de drie wijze vrouwen die uit het oosten kwamen. Drie mutsen van kerels die in
een onbewaakt ogenblik hadden besloten zich om te laten bouwen tot toffe
meiden. Sindsdien noemden Jos en Mar deze drie olijke ex-heren: de tantes. Jos
had het nummer geprogrammeerd in haar roze gsm’etje.
‘Meiden, meiden,’ kirde de oudste van de wijze tantes, ‘waar
zijn jullie nu toch weer in verzeild geraakt.’ Maar ze wisten een oplossing.
Natuurlijk wisten ze een oplossing.
‘Ik heb een plan,’ zo sprak de tweede mutstante die van
kitsch en pracht en praal hield. ‘Je zit daar bijna aan de grens. In België
hebben ze schitterende kerststallen. In het dichtstbijzijnde dorp is vast een
levende kerststal met schaapjes en een ezel. Als je daar voor middernacht bent,
ligt er nog geen kindje in de kribbe. Kniel ieder aan een kant van de kribbe.
Luister naar het engelachtige gezang van de lieve kindertjes die naar de stal
komen kijken. Als dan nog niet jullie kleine Jeza…’
‘Puik plan,’ hikte Mar, ‘kom op Jos, op naar den Belgiek.’
Daar knetterde het gammele scootertje met de twee bevallige dames richting
grens. Jos wist een korte route. Je kon in de buurt van de hei doorsteken en
dan een ietwat modderig fietspad dwars door de bossen volgen. Het was een paar
uur rijden door de kuilen en de blub maar dat hadden ze er graag voor over. Net
voor donker arriveerden ze bij de kerststal. De scooter werd achter de kerk
geparkeerd want dat gaf toch geen pas, zei Jos, een scooter tegen de zijwand
van de stal.
Mar en Jos namen hun plaatsen in. De kinderen zongen
prachtig en om halftien kwam er een processie voorbij. Het hele dorp liep uit
met lampionnetjes, zingend en gebeden prevelend met de pastoor voorop. Mar kon
haar tranen niet langer bedwingen. Verdulleme, nu werd ze nog emotioneel ook.
Het kon ook zijn dat ze ging huilen omdat ze zo lang op het harde stro moest
knielen. In ieder geval, Mar weende dikke tranen en de kleine vernam dat
uiteraard daarbinnen, in die niet geluiddichte baarmoeder. Jeza smolt van
kinderliefde toen ze haar moeder hoorde wenen. Prompt begon ze zich naar buiten
te werken. Gelukkig zat de pastoor inmiddels met zijn gevolg in de overvolle
kerk.
Het gaf een heel gedoe daar in die stal. De os en de ezel
trappelden van ongeduld. Het wollige engeltje in de nok van het dak wiebelde.
De schaapjes mekkerden van spanning en gelukkig was er het herderinnetje. Ze
was in de tijd dat er nog thuisbevallingen voorkwamen in deze streek,
verloskundige geweest. Nu was ze omgeschoold tot herderin. Ze hielp de schapen
bij moeilijke bevallingen en in de kersttijd beunde ze bij in de kerststal.
Handig voor de kleine Jeza die niet zo goed wist hoe ze naar buiten moest. Pure
mazzel.
Na een paar persweeën waren de haartjes te zien en Jos
kraaide verrukt: ‘Ze is blond Mar, een schitterend blond prinsesje.’ Het
herderinnetje zag al snel dat dit geen blond was. Het was van een veel grotere
schoonheid. Het leek wel engelenhaar. Toen het hoofdje geboren was en de
schoudertjes er niet meteen op volgden wist ze het zeker: dit beeldschone
engeltje zat vast met haar vleugeltjes. Ze hielp Mar een andere houding
aannemen, nog een paar fikse weeën en hoppa, daar lag het snoezige, poezelige
engeltje te blaken in de kribbe. De gouden ster op het dak begon spontaan te
stralen. De schaapjes mekkerden als nooit tevoren, de ezel balkte luid en de
os… ja de os die keek dit alles teleurgesteld aan. Sinds hij wist dat hij niet
meer op nageslacht hoefde te rekenen, hield hij niet meer van baby’s. Zelfs
niet van engeltjes.
De pastoor die al die drukte hoorde, sloot snel de nachtmis
af en alle dorpelingen stroomden samen bij de kribbe. De moeders huilden van
blijdschap en de vaders sloegen elkaar op de schouders terwijl ze riepen dat ze
bliksems blij waren. De kinderen joelden en zongen en Mar en Jos waren nog
nooit zo gelukkig geweest!
Een
slimme koek- en glühweinverkoper sloeg zijn tent op naast de stal, die al snel
bekendheid kreeg tot in Nederland. Men maakte opnames van het kersverse
engeltje en Jos gaf het ene interview na het andere. Zo vaak werd er tenslotte
niet een heuse engel geboren. Ze werden, zoals dat ook in sprookjes gebeurt,
liefdevol opgenomen in het dorp waar het jonge gezinnetje een nieuwe start kon
maken. Ze kregen een prachtige stacaravan ver weg in de bossen toegewezen en
leefden daar nog vredig, lang en gelukkig.
Kaat Roozal schrijft
columns en korte verhalen in tijdschriften en kranten. Haar boek ‘Zusje, dat
ben ik’ - dat speelt eind jaren vijftig in Schijndel - is te koop via www.kaatroozal.nl .